-
1 een waardeloos iemand
een waardeloos iemandVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een waardeloos iemand
-
2 waardeloos
♦voorbeelden:een waardeloos iemand • a nothingdat is waardeloos • that's useless/hopelesshet eten is daar waardeloos • the food is terrible/awful/disgusting therewaardeloos! • hopeless!, useless!, awful! -
3 non-valeur
-
4 lilliputian
adj. lilliputachtig, dwergachtig--------n. lilliputter; dwerg; waardeloos iemand; ongeschoold iemand[ lillipjoe:sjn] -
5 spalpeen
n. belhamel, schavuit, schoftig iemand (Ierse term); waardeloos iemand, nergens goed voor (Ierse term); arme boerenarbeider -
6 nobody
n. niemand; waardeloos iemand (spreektaal), nul--------pron. niemandnobody1[ noobədie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: nobodies〉————————nobody21 niemand -
7 nothing
adv. niets, niks--------n. niets, niksnothing1[ nuθing] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kleinigheid ⇒ nietigheid, niets, niemendalletje♦voorbeelden:¶ whisper soft/sweet nothings • zoete/lieve woordjes fluisteren————————nothing21 niets♦voorbeelden:1 it's nothing • 't stelt niets voor, 't maakt niets uitthere's nothing of gentleness in him • hij heeft niets zachtzinnigsshe did nothing (else) but/than grumble • ze zat alleen maar te mopperen〈 informeel〉 have nothing on … • niets zijn vergeleken bij …it's nothing • geen dank, graag gedaanthey don't call her ‘podge’ for nothing • ze noemen haar niet voor niets ‘dikke’there was nothing for it but to call a doctor • er zat niets anders op dan een dokter op te bellenfor nothing • tevergeefs; gratis, voor nietsthere's nothing in/to it • er klopt niets van; er is niets aan, 't is een makkieit's nothing to me • het doet me nietsnothing if not sly • uitermate/heel erg sluw gelijk→ do do/————————nothing3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 does it cost a hundred pounds? no, nothing like/near • kost het honderd pond? nee, op geen stukken namy painting is nothing like/near as/so good as yours • mijn schilderij is bij lange na niet zo goed als het jouwe -
8 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
9 zak
♦voorbeelden:een papieren zak • un sac en papieriemand de zak geven • virer qn.de zak krijgen • se faire virer〈figuurlijk; Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand in de zak steken • embobiner qn.die jurk zit, hangt als een zak • cette robe te va (lui va) comme un sac→ link=geld gelddiep in de zak tasten • ouvrir tout grand sa boursemet de handen in de zakken lopen • se promener les mains dans les pochesiemand in zijn zak hebben • ne faire qu'une bouchée de qn.die kun je in je zak steken! • attrape ça!geld op zak hebben • avoir de l'argent en pocheuit eigen zak betalen • payer de sa pocheiemand zijn zakken vullen • 〈 figuurlijk〉 graisser la patte à qn.4 die vent is een ontiegelijke zak! • quel con ce mec!het kan hem geen zak schelen • il s'en bat l'oeil -
10 bum
adj. waardeloos--------n. bedelaar; iemand die niets uitvoert; achterwerk--------v. rondhangen, lummelenbum13 (kloot)zak ⇒ mislukkeling, nietsnut————————bum2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 slang〉1 waardeloos ⇒ rottig, klote-♦voorbeelden:I've got a bum leg • ik sukkel met mijn ene poot————————bum33 liften♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bietsen ⇒ bedelen, aftroggelen -
11 suck
n. zuigen; zuiging; slokje--------v. zuigen; borstvoeding krijgen; opslokkensuck1[ suk]♦voorbeelden:————————suck2〈 werkwoord〉1 zuigen (aan/op) ⇒ aan/in/op/uitzuigen, halen uit♦voorbeelden:suck in • in/opzuigen, absorberen, in zich opnemensuck in knowledge • kennis vergarensuck up • opzuigen2 suck up (to) someone • iemand likken, iemand vleien -
12 zak
2 [deel van kledingstuk] pocket3 [bergplaats voor geld] purse5 [biljart] pocket7 [zakvormig iets] bag♦voorbeelden:een zak patat • a bag/ Bpacket of Bchips/ Afrench fries〈 figuurlijk〉 die kun je in je zak steken! • you can put that in your pipe and smoke it!geld op zak hebben • have some money in one's pockets/on oneuit eigen zak betalen • pay out of one's own pursezijn zakken vullen • line one's pockets6 die vent is een ontiegelijke zak • that guy is a real asshole/shithead -
13 chaff
n. kaf, haksel; waardeloos spul; scherts, plagerij; (in vliegtuigen - metalen banden losgelaten om waarschuwingssignalen van wapentuig door radar bestuurd te verstoren)--------v. plagenchaff1[ tsja:f] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 haksel3 namaak ⇒ nep, prullaria————————chaff21 schertsen ⇒ gekscheren, gekheid makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 plagen♦voorbeelden:1 chaff hay/straw • hooi/stro fijnhakken -
14 dust
n. stof; dood; oproer--------v. afstoffen; bestuivendust1[ dust] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stof ⇒ poeder, stuifaarde2 stofwolk♦voorbeelden:¶ bite the dust • in het stof bijten, sneuvelenshake the dust off one's feet • (woedend) vertrekkenthrow dust into someone's eyes • iemand zand in de ogen strooien————————dust2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 afstoffen ⇒ stof wegkloppen, afschuieren♦voorbeelden:then dust icing-sugar onto the cake • daarna de taart met poedersuiker bestrooien→ dust off dust off/ -
15 nonstarter
n. onvermogen te slagen2 〈 figuurlijk〉kansloze persoon/zaak ⇒ waardeloos iets/iemand -
16 precious
adj. duur; waardevol; geliefd; precieus--------adv. verdomd, erg, zeer (slang)precious11 dierbaar iemand/iets ⇒ schat, lieverd————————precious2〈bijvoeglijk naamwoord; preciousness〉2 dierbaar ⇒ geliefd, bemind3 gekunsteld ⇒ geaffecteerd, gemaakt♦voorbeelden:precious stones • edelstenen————————precious3♦voorbeelden:he had precious little money • hij had nauwelijks een rooie cent -
17 sorry
adj. betreuren; verdrietig; vol medelijden; lijdend; medelijden opwekkend; pardon (als verontschuldiging)sorry1[ sorrie]♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 bedroefd♦voorbeelden:be/feel sorry for someone • medelijden hebben met iemanddon't feel so sorry for yourself • wees niet zo met jezelf begaanyou'll be sorry • het zal je berouwenI'm sorry for/about that • het/dat spijt me (zeer)→ safe safe/————————sorry21 sorry ⇒ het spijt me, pardon2 wat zegt u? -
18 worth
n. Worth, dorp in Illinois (V.S.); stad in Missoure (V.S.); streek in Georgia (V.S.)worth1[ wə:θ] 〈zelfstandig naamwoord; alleen enkelvoud〉2 markt/tegenwaarde♦voorbeelden:of great/little/no worth • van grote/geringe/geen waarde————————worth21 waard♦voorbeelden:1 land worth 100,000 dollars • land met een waarde van 100.000 dollarwhat's your old man worth? • hoeveel bezit jouw vader?any biologist worth the name • iedere bioloog van enige naamit is worth (one's) while • het is de moeite waardworth seeing • bezienswaardigit's well worth doing • het loont ruimschoots de moeitefor what it's worth • voor wat het waard isit's worth it • het is de moeite waard¶ not worth the paper it is printed/written on • zonde van het papier, waardeloosnot worth a red cent • geen cent waardhe is (not) worth his salt • hij is zijn geld (niet) waarda trick worth two of that • een beter middelmake it worth your while • het de moeite waard maken voor jefor all one is worth • uit alle macht -
19 gossiping
n. roddelpraat, gesprek over privézaken van iemand anders, waardeloos gesprek dat geruchten doet verspreiden -
20 Sau
〈v.; Sau, Säue of Sauen〉1 〈 meervoud Säue〉zeug, moedervarken♦voorbeelden:schreien wie eine angestochene Sau • schreeuwen, gillen als een mager varkenfette Sau • vetzak〈 informeel〉 keine Sau • geen hond, mens
Страницы
- 1
- 2